zondag 12 augustus 2007

Verzen van Rabindranath Tagore uit de Gitanjali

Van een Australische vriend kreeg een boekje met het prozagedicht Gitanjali van Rabindranath Tagore (1861-1941). Deze wereldberoemde- en geliefde Indische dichter/componist uit het begin van de 20ste eeuw, heeft daarin zijn mystieke ervaringen in poëtische taal neergeschreven en op muziek gezet.

Het oorspronkelijke werk was in het Bengaals. Tagore heeft daarvan een selectie, bestaande uit 103 verzen, zelf in het Engels vertaald. Het gedicht pakte me zo, dat ik, om er de diepere betekenis beter van te vatten, besloot het te vertalen.

In de Leidse Gemeente Bibliotheek is wel een Nederlandse vertaling van het gehele werk direct uit het Bengaals beschikbaar. Deze is echter zo vrij, dat ik moeite had om de relevante passages zelfs te vinden.

Hieronder zijn alvast drie passages uit het prozagedicht Gitanjali van Rabindranath Tagore te vinden.

A. Kooiman


5

Ik vraag permissie om een ogenblik bij U te gaan zitten. Ik zal dan het werk dat ik onderhanden heb later afmaken.

Buiten Uw gezichtskring kent mijn hart rust noch respijt en wordt mijn werken eindeloos zwoegen in een oeverloze zee van zwoegers.

Vandaag heeft de zomer met haar smachtend fluisteren aan mijn raam geklopt en zijn de bijen druk bezig met het minstrelen in het hof van de bloeiende bosjes.

Nu is de tijd om bij U te zitten en toewijding tot het Leven te bezingen in dit stille en gulle moment van ontspanning.



11

Houdt op met dat opdreunen, zingen en kralen tellen! Wien aanbidt Ge in deze eenzame, donkere tempelhoek, met alle deuren gesloten? Open Uw ogen en zie dat God niet voor U staat.

Hij is daar te vinden waar de landarbeider de harde grond bewerkt en waar de wegwerker stenen breekt. Hij is met hen in zonneschijn en een regenbui, en zijn kleren zitten onder het stof. Stap uit Uw mantel van heiligheid, kom naar beneden op de stoffige grond!

Bevrijding? Waar is die bevrijding te vinden? Onze Meester heeft vol vreugde zich zelf de boeien van de schepping opgelegd. En zo blijft Hij met ons allen voor eeuwig verbonden.

Stop met Uw meditaties en laat de bloemen en wierook terzijde! Wat geeft het als Uw kleren aan flarden gescheurd- en besmeurd raken? Kom Hem tegemoet en sta Hem bij in zware arbeid in het zweet Uws aanschijns.



41

Waar blijft U achter hen allen verborgen in de schaduw staan, mijn beminde? Zij duwen U opzij en lopen U, voor een nul aanziend, op de stoffige weg voorbij. Ik sta hier al urenlang afgemat te wachten, met mijn offeranden voor U uitgespreid, maar voorbijgangers nemen mijn bloemen stuk voor stuk mee en mijn mand is bijna leeg.

De morgen is voorbij gegaan en ook de middag. In het avond duister worden mijn ogen zwaar van de slaap. Mannen die op weg naar huis zijn werpen glimlachend een blik op mij, wat me met schaamte vervult. Ik zit daar maar als een bedelmeisje, met het schort over mijn gezicht getrokken, en als ze mij vragen wat ik daar moet, sla ik mijn ogen neer en blijf hen het antwoord schuldig.

Oh, hoe zou ik hen inderdaad moeten vertellen, dat ik op U zit te wachten en Gij beloofd hebt om te komen.
Hoe kon ik mij te schande er uiting aan geven dat ik deze armoede als een bruidsschat bewaar. Jawel, ik koester dit trots als mijn harts geheim.

Op het gras zittend, staar ik naar de hemel en droom van de plotselinge pracht van Uw komst - met alle lichten in vuur en vlam, gouden wimpels wapperend boven Uw wagen, en zij die aan de weg staan, stomverbaasd als ze zien hoe U van Uw zitplaats afdaalt, om mij uit het stof te tillen, en dat in lompen gehulde bedelmeisje, bevend van verlegenheid en trots als een espenblad in de zomerbries, naast U te laten zitten.

Maar de tijd snelt voort en nog steeds is het geluid van de wielen van Uw zegewagen niet te horen. Veel optochten trekken voorbij met lawaai en geroep en betoverend in hun glans. Zoudt alleen Gij stil achter hen allen, in de schaduw verblijven? En ben ik de enige die maar wenend blijft wachten en mijn hart uitput in ijdel verlangen?


*********